Ze lagen in een prachtig mandje en waren omringd door mooie kleuren, bloemen en ballonnen. Klein, heel klein waren ze. Té klein voor het grote leven.
Ze zijn de muzes van mijn eerste uur, en straks ook van mijn laatste.
Hij wilde hem weer op eigen pootjes zetten. In zijn natuurlijke habitat, in de oude loofbomen naast het huis.
“Hij was ook míjn opa”, zegt hij. Ze woonden hier, naast de kerk. Iedere zondag gingen we bij hem en opoe Jenneke op bezoek
Het was nog te warm voor broek en jas. Maar mijn Lief vertelde me gestreng dat je minstens een uur voor tijd gereed moet zijn...
Smoeltjes die op afscheid staan. Smalle gezichtjes met een pietsie pijn en een boel liefde. We kijken onder hun wimpers mee recht hun ziel in.
Het deert haar niet, dat rechte pad. ‘Niet van het pad!’, zijn rare woorden voor een kind dat ieder pad gezellig en uitnodigend vindt.
Zijn schoentjes zitten al 20 jaar in een doos op zolder. Hijzelf is al bijna 20 maanden ver van huis.